Schade van gisteren berekend met de wijsheid van morgen

April 2020

Hoe bereken je de omvang van geleden en nog te lijden schade indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zich lange tijd geleden heeft voorgedaan?
Uitgangspunt is dat de rechter de schade begroot op de manier die het meest met de aard van de schade in overeenstemming is (art. 6:97 BW). Kan de omvang van de schade niet exact worden bepaald dan mag deze worden geschat. Voorop staat dat de schadevergoeding de benadeelde zoveel mogelijk in de financiële toestand moet brengen waarin hij zou verkeren indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. Er moet dus een vergelijking worden gemaakt tussen de feitelijke situatie en de (fictieve) situatie zonder schadeveroorzakende gebeurtenis.

Voortdurende schade
Bij voortdurende schade zijn er twee categorieën. De reeds geleden schade en de nog te lijden schade. Deze laatste categorie wordt behelst door art. 6:105 BW, dat ziet op de begroting van toekomstige schade. Op grond van voornoemd artikel heeft de rechter de keuze uit twee smaken. De begroting kan worden uitgesteld, maar kan ook plaatsvinden na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat.

Kapitalisatie
Indien de rechter de in de toekomst te lijden schade begroot op een gekapitaliseerd bedrag ineens, wordt deze schade geacht te zijn geleden op de bij de kapitalisatie tot uitgangspunt genomen peildatum. De vraag is dan welk moment als peildatum te nemen. Voor de hand ligt om uit te gaan van een datum kort voor de uitspraak/ waardering. Al hetgeen sinds de schadeveroorzakende gebeurtenis is voorgevallen, kan dan immers concreet worden meegenomen en hoeft niet meer schattenderwijs te worden vastgesteld. Reeds verschenen schade wordt dan ook als zodanig vastgesteld en niet meer behandeld als (mogelijk) toekomstige schade (terwijl al bekend is wat de toekomst heeft gebracht).

Uitspraak Hoge Raad
In een arrest van 30 augustus 2019 heeft de Hoge Raad echter bepaald dat het tot de rechterlijke keuzevrijheid behoort om uit te kunnen gaan van een peildatum die ver in het verleden ligt. Kort en goed ging het in de kwestie die aan de Hoge Raad was voorgelegd om een tekortkoming van de Gemeente Vianen. Een fabrikant van betonpalen sloot in 1976 een overeenkomst met de rechtsvoorganger van de Gemeente ter zake de aankoop van een stuk grond, waarop de fabrikant zijn productiecapaciteit wilde uitbreiden. De Gemeente kwam haar verplichtingen echter niet na. Levering van de grond bleef uit. Nadat de rechter de Gemeente aansprakelijk had bevonden, startte de fabrikant een schadestaatprocedure.

Invloed wettelijke rente
Op grond van het moment van ontstaan van de vordering en het overgangsrecht, was de vordering van de fabrikant onderworpen aan oud BW (geldend tot 1992). Dit rechtsregime is van belang in verband met de vergoeding van wettelijke rente. Onder oud BW diende dit (nog) te worden aangezegd en werd wettelijke rente enkelvoudig berekend, terwijl onder het huidige regime wordt gewerkt met samengestelde rente.

Welke peildatum?
Een van de vragen die partijen verdeeld hield, was welke peildatum diende te worden aangehouden. Dit bepaalt immers welke schade al geleden is en welke schade nog als toekomstige schade dient te worden beschouwd. De fabrikant had aangevoerd dat door de keuze voor een peildatum van ver voor de datum van de uitspraak, een wat bijzondere situatie was gecreëerd. De rechter moest immers vanaf dat peilmoment een inschatting maken van wat redelijkerwijs zou zijn gebeurd, terwijl in werkelijkheid vast stond welke ontwikkelingen zich daadwerkelijk hadden voorgedaan. De geschiedenis is immers bekend. De fabrikant vond AG Hartlief en diverse schrijvers aan zijn kant. De Hoge Raad heeft de kerk echter in het midden gelaten en zich van een strikte uitleg van het wettelijk systeem bediend. De Hoge Raad overwoog:

“Volgens art. 6:97 BW begroot de rechter schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Volgens vaste rechtspraak heeft de rechter bij het begroten van schade de vrijheid om de geleden en nog te lijden schade te kapitaliseren in een bedrag ineens naar een peildatum die geruime tijd voor zijn uitspraak ligt. Ook bij een dergelijke wijze van begroting blijft uitgangspunt dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk is de werkelijk geleden en nog te lijden schade wordt begroot. Bij dit uitgangspunt past niet dat de rechter slechts rekening mag houden met de op de peildatum bestaande verwachtingen over wat de toekomst zou kunnen brengen. Het staat hem derhalve vrij rekening te houden met feiten en omstandigheden die zich nadien daadwerkelijk hebben voorgedaan.”

Conclusie
Het oordeel van de Hoge Raad lijkt een wat dubbel karakter te hebben. Enerzijds wordt een schadebedrag berekend per peildatum in een ver verleden. Anderzijds mag niet buiten beschouwing worden gelaten wat zich daadwerkelijk heeft voorgedaan. Dit kan leiden tot onduidelijkheid en discussie. Vooralsnog wil de Hoge Raad echter niet aan een ander regime. De Hoge Raad maakt geen onderscheid tussen oud BW en het huidige wettelijke systeem.

In voorkomende gevallen dient men goed op het vorenstaande bedacht te zijn en het gat tussen enerzijds berekening tegen een datum kort voorafgaand aan het vonnis en anderzijds berekening tegen een peildatum in een ver verleden met verdiscontering  van de feiten en ontwikkelingen die zich nadien hebben voorgedaan, zo klein mogelijk te houden. Linksom of rechtsom zou je, bij zorgvuldige berekening, min of meer van dezelfde feiten en ontwikkelingen uit moeten gaan en dus op hetzelfde resultaat uit moeten komen. Zij het berekend vanaf een ander moment.

Deel dit artikel

Gerelateerde artikelen

Nieuwsbrief

Wilt u op de hoogte blijven van belangrijke ontwikkelingen en updates, dan kunt u zich aanmelden voor onze nieuwsbrief!

©2024 Van Traa advocaten N.v. Alle rechten voorbehouden